Bach, Wagner, Wittrock. En Elvis

welbeschouwd1

Op bezoek bij een familielid elders in Twente ging het over Apollo. De oom had in de krant gelezen over het optreden in de Ridderzaal. “Ik dacht altijd dat Carl Wittrock één of andere Oostenrijkse componist was. De fanfare hier speelt ook stukken van hem”, vertelde hij. Het moge duidelijk zijn:  Apollo en zijn dirigent hebben zich op een fantastische wijze op de kaart gezet.

Veel mooier gaat het niet meer worden voor Apollo. Zou het orkest nog weer mogen optreden voor een publiek met op de eerste rij de koning, koningin, prinses en premier? Op het balkon in de historische zaal waar jaarlijks de troonrede wordt voorgelezen? Om het sprookje af te maken: dan ook nog eens een stuk spelen dat geschreven is door een dirigent die door de vereniging zelf is opgeleid.

Bach, Wagner, Wittrock. Klinkt toch als een klok? Natuurlijk draaf ik door. Maar daar heb ik een gegronde reden voor. Ik heb namelijk zelf ook een niet gering aandeel gehad in het hele gebeuren. Het is zelfs maar de vraag of Carl Wittrock en Apollo in de Ridderzaal gestaan hadden zonder mij.

We gaan terug naar die oom. Ik vertelde hem dat hij zeer waarschijnlijk de ouders van Carl wel eens was tegengekomen op een verjaardag van m’n ouders. Zijn reactie was er één van opperste verbazing: “Is dat doar ne zönne van? God, wat is de weerl’d klein”.  

Carl kwam ook regelmatig bij ons over de vloer. Zijn muzikale kwaliteiten bleven natuurlijk niet onopgemerkt. Hij besloot naar het conservatorium te gaan. Om toegelaten te worden moest hij voorspelen in een soort van examen. Hij wilde een liedje vertolken van Elvis Presley. En toen kwam ik om de hoek. Want ik had een songbook van Elvis waar al zijn hits op tekst, accoorden en muziek in stonden. Natuurlijk mocht hij dat van mij lenen. Carl werd toegelaten tot het conservatorium en de rest is geschiedenis. Dus glom ik ook van trots, net als de rest van Goor, toen ik Carl met Apollo zag schitteren in een live-uitzending op Nederland 1. Maar Carl, nog wel één vraagje: “Breng-ie dat book nog een keer weer?”.

Bert Schabbink